Als we 's nachts weer terugkomen in Luxor, meert de kapitein de boot tegenover het Winterpaleis af.
Een virus heeft toegeslagen onder de groep. Menigeen rent vertwijfeld zo nu en dan naar het kleine kamertje. Al snel heeft de bemanning voor pillen gezorgd, want de groep gaat de andere morgen nog wat bezienswaardigheden bekijken. Wij hebben het allemaal al bij vroegere reizen gezien en besluiten om een ballonvaart te maken. Altijd gewild in Nederland, nooit van gekomen.
's Morgens om drie uur worden we gewekt.
Twee andere personen van de groep gaan mee. De rest durft niet in verband met de buikloop. De nacht is inktzwart zonder wolken. Met een felucca varen we naar een verzamelplaats, stappen daar in busjes en worden buiten Luxor op een enorm veld gedropt. Het is aardedonker, maar al snel horen we de brullende gasvlammen tot leven komen. 8 Enorme ballonnen van 20 m hoog worden langzaam opgeblazen. De mand onder elke ballon kan 20 personen bevatten. Binnen een uur stijgen we langzaam naar 300 m en zweven over versteende bergen, de kolossen van Memnon, het paleis van Hatsjepsoet, de tempel van Ramses en de Koningsvallei, terwijl de Nijl zich als een zwart lint door het landschap kronkelt. Niemand spreekt aan boord, want onthullende minuten komen er aan.
Zonder aankondiging, geruisloos, klimt een oog ontwakend uit de donkere ravijnen aan het einder van de kim, langzaam omhoog. Het lijkt op een scheppend oog van een Godin dat bloedrood tevoorschijn komt. Haar ochtendstralen, als voelende tastende vingers, glijden langzaam over de donkere aarde. Alsof het de eerste dag is van de planeet, openbaart zich het landschap dat voorheen verborgen lag in het diepe duister. Het lijkt op een hernieuwde schepping. Haar stralen verlichten en verslinden de bergen die nu in een gouden gloed worden gevangen, maar ze gaat voort over de woestijn, voorheen een zwarte vlek, maar nu ontluikend tot een grillige woeste schoonheid. Hoe verder ze stijgt hoe meer wordt geschapen. Het groen van de akkers wordt gevangen in licht, de ezels en kamelen, de dromedarissen ontwaken, terwijl een eenzame haan ver onder ons laat horen dat een nieuwe dag is aangebroken. Palmen wuiven in een opkomende bries.
Als haar stralen het levensreddende water van de Nijl raken, twinkelt het oppervlak, gevangen door het plotselinge licht.
Een ezel staat roerloos onder een palmboom. Een man drentelt uit een huis zonder deur.
De schepping is compleet, de dag, de flora en de fauna kan weer evolueren.
En dan, als haar schepping compleet is, verdwijnt het rode en straalt ze in al haar schoonheid, alles verlichtend, alles verwarmend, snel klimmend naar hogere oorden.
Zacht zweven we voort
door niemand of woorden gestoord
intens genietend
verheven boven het land der Farao's.